IP-filter  D1v

Overzicht

IP (Internet Protocol)-filters bieden een methode voor het beperken van de toegang tot het afdruksysteem tot specifieke IP-adressen of bereiken van IP-adressen. Netwerkhosts met IP-adressen buiten de gespecificeerde adressen of adresbereiken mogen niet op het systeem afdrukken. Dergelijke beperkingen kunnen nuttig blijken, bijvoorbeeld bij het besturen van peer-to-peer netwerkafdrukken via de LPR- en 9100 (onbewerkt TCP/IP) poort. In dit geval kan de toegang worden beperkt tot het IP-adres of de IP-adressen van netwerkprinterservers, waardoor gebruikers moeten afdrukken via een serverwachtrij in plaats van rechtstreeks toegang te hebben tot de printer. Opletten dat IP-filter niet het gebruik van uitgaande verbindingen beperkt, zoals het scannen naar het netwerk (het opslaan van bestanden op netwerkstations). IP-filter is van toepassing op de volledige set applicatiepoorten waarop het systeem LPR-, IPP-, HTTP-, HTTPS-, Onbewerkt TCP/IP-afdrukken en FTP-verbindingen accepteert.

Toegang tot en configureren van het IP-filter

  1. Meld u bij het systeem aan door [Aanmelden…] in het menu Aanmelden te selecteren.
  2. Systeembeheerder selecteren in de keuzelijst Gebruiker.
  3. Voer de toegangscode van de systeembeheerder in en selecteer [OK].
  4. Selecteer [IP-filter…] in het menu Instelling.
  5. Wanneer het dialoogvenster IP-filter verschijnt, het keuzerondje Gespecificeerde verbindingen inschakelen selecteren. Er wordt een venster geopend, waarin twee overdrachtvakken staan, met de opschriften Adressen en Leden, waarmee u kunt specificeren welke IP-adressen toegang hebben tot het systeem.
  6. Opmerking: Wanneer adressen zijn gespecificeerd zoals hieronder aangegeven, kunnen deze worden overgebracht naar en van het vak Leden (toegang toegestaan) net zoals bij het overdragen van bestanden met FTP.

  7. Als u een adres of adresbereik wilt toevoegen, klikt u met de rechtermuisknop op het linkervak Adressen en selecteert u [Nieuw...] in het popup-menu.
  8. Met behulp van het venster IP bewerken op een van de drie beschikbare toetsen klikken en in de daarvoor bestemde vakken uw filtervoorkeuren invoeren.
  9. Een naam opgeven voor uw IP-adres of IP-adresbereik.
  10. Klik op <Toevoegen> om het genoemde adres of adresbereik aan het linkeroverdrachtsvak Adressen toe te voegen.
  11. Op de naam van het adres of adresbereik klikken om het te selecteren, vervolgens klikken op de naar rechts wijzende overdrachtspijl om het genoemde adres of adresbereik over te brengen naar het rechtervak Leden.
  12. Klik op <OK>.

Opmerkingen:

Als u een bepaald adres of adresbereik uit het vak Leden terug wilt zetten in het vak Adressen, selecteert u de naam in het vak Leden en klikt u op de naar links wijzende overdrachtspijl.

Als u de eigenschappen van een genoemd adres of adresbereik wilt bewerken, klikt u met de rechtermuisknop op het vak Adressen of het vak Leden en selecteert u [Bewerken…] in het popup-menu.

Als u een genoemd adres of adresbereik wilt verwijderen, brengt u de naam vanuit het vak Leden over naar het vak Adressen, klikt u met de rechtermuisknop op de naam en selecteert u [Verwijderen…] in het popup-menu.