Problemen oplossen - IPP E1c
De volgende controlelijst volgen om communicatieproblemen op uw netwerk op te lossen. Voor het controleren van de instellingen op de printer, dient u zich aan te melden als systeembeheerder en een toegangscode zoals administ (de fabrieksstandaard) te gebruiken.
Fysieke media en netwerkinterfacekaarten (NIC's) controleren
- Controleren of de printer is ingeschakeld.
- Controleren of de printer en het werkstation de juiste kabels gebruiken voor communicatie via het netwerk. Categorie 5 UTP patch (geen cross-over) kabel gebruiken voor 10 BaseT / 100 BaseTX communicatie, en Token-Ring kabels voor Token-Ring netwerken.
- Controleren of de kabel goed op de netwerkinterfacekaart (NIC) op het werkstation en op de printer is aangesloten. Controleren of het verbindingslampje, gewoonlijk een groene LED, brandt. Soms is er een tweede, oranje lampje op de netwerkinterfacekaart, dat knippert om aan te geven dat er netwerkverkeer is. Als geen van deze twee lampjes branden, duidt dit op een probleem met de NIC, een probleem met de netwerkverbinding, of een probleem met de kabel.
Opmerking: De NIC van de printer bevindt zich achter een toegangspaneel aan de linkerkant van de printer. De onderwerpen Kabelverbinding en NIC-snelheid instellen in het gedeelte 'Instellen - de vereiste stappen' van deze handleiding raadplegen voor informatie over de locatie. Dit paneel is ter beveiliging vergrendeld; als u problemen heeft om toegang te krijgen tot de NIC, de volgende stappen uitvoeren.
- De volgende stappen uitvoeren om de functie van de NIC via de software te controleren:
Bij het systeem aanmelden als systeembeheerder (met administ als standaardtoegangscode)
UNIX-terminalvenster selecteren in het menu Systeem.
Bij de shell-prompt ($) su typen (en op Enter drukken), en vervolgens de (root)toegangscode* voor superuser invoeren wanneer de prompt verschijnt en op Enter drukken. (* De standaardtoegangscode kan worden aangevraagd bij het Xerox Welcome Centre.)
ifconfig -a (met een spatie vóór -a) invoeren na de root-prompt (#) en op Enter drukken.
Als de NIC werkt, wordt dit weergegeven met UP en wordt het IP-adres van de printer getoond.
Exit invoeren na de root-prompt (#) en op Enter drukken.
Exit invoeren na de shell-prompt ($) en op Enter drukken.
Communicatieinstellingen op de printer controleren
- De TCP/IP-adresinstellingen controleren. In het menu Instelling van het systeem Netwerkconfiguratie selecteren. Klikken op het selectievakje IP inschakelen om deze functie te activeren als het selectievakje niet reeds standaard is ingeschakeld. Bepalen welke methode wordt gebruikt voor het toewijzen van TCP/IP-adressen aan de printer. De fabrieksstandaard is ingesteld op de DHCP-methode. Controleren of het IP-adres, subnetmasker en de gateway-adressen juist zijn voor uw netwerk en of de eerdere instellingen niet zijn gewijzigd.
Opmerking: Als DHCP (de DHCP-server) wordt gebruikt bij een korte lease-periode, kan de printer een nieuw IP-adres toegewezen hebben gekregen als het apparaat gedurende langere tijd uitgeschakeld is geweest. Hierdoor zal communicatie met werkstations die het oude IP-adres gebruiken, niet langer werken. Als u niet wilt dat het IP-adres constant wordt veranderd, dient u de lease-tijd op de DHCP-server te verlengen of Statische IP-configuratie te selecteren als adresseringsmethode. Een geldig IP-adres, subnetmasker en gateway-adres (indien gebruikt) voor uw netwerk opgeven.
Als u een DNS-server gebruikt voor het omzetten van host-IP-adressen, controleren of deze instellingen juist zijn geconfigureerd op de printer door de instructies in TCP/IP instellen in het gedeelte Instellen - de vereiste stappen, van deze handleiding te volgen.
- Gateways selecteren in het menu Instelling. Het tabblad IPP selecteren. Controleren of er een vinkje staat in het selectievakje IPP inschakelen. Indien nodig, met de muis een vinkje plaatsen in het selectievakje IPP inschakelen.
Opmerking: Indien de IPP-selecties niet beschikbaar zijn, Toepassingslicenties… selecteren in het menu Instelling en controleren of de IPP-licentie aanwezig is en is ingeschakeld. Volledige instructies vindt u in de procedure Geïnstalleerde opties bekijken via Licentiebeheer zoals wordt beschreven in het onderdeel Instellen - vereiste stappen in deze handleiding.
- Gateways selecteren in het menu Instelling. Het tabblad Socket selecteren. Controleren of Port 9100 is ingeschakeld. Zo niet, Port 9100 selecteren, met de rechtermuisknop klikken en Inschakelen selecteren. Op OK of op Toepassen klikken om de instellingen op te slaan. Port 9100 nogmaals selecteren, met de rechtermuisknop klikken en Eigenschappen selecteren. Niet-VPS selecteren voor werking met PCL- en PostScript PDL's. Alleen VPS selecteren voor werking met mainframe-gegevensstromen, zoals LCDS.
Opmerking: Indien de selecties voor Port 9100 niet beschikbaar zijn, Toepassingslicenties… selecteren in het menu Instelling en controleren of de licentie voor TCP/IP-socket aanwezig is en is ingeschakeld. Voor de volledige instructies, de procedure Geïnstalleerde opties controleren met Licentiebeheer van het gedeelte 'Instellen - de vereiste stappen' in deze handleiding raadplegen.
- Toepassingslicenties selecteren in het menu Instelling. Rechtsklikken op de regel HTTP-gateway, en Eigenschappen selecteren. Controleren of de keuzerondjes Activeren (onder licentie) en Inschakelen (onder toepassing) beide zijn geselecteerd. De HTTP-gateway ondersteunt opdrachtverzending vanaf werkstations via de webinterface of NDS Plus software. De gateway wordt bovendien gebruikt als tool voor netwerktests. Als de HTTP-gatewaylicentie niet goed werkt, of geheel afwezig is, contact opnemen met het Xerox Welcome Centre.
Communicatieinstellingen op het werkstation controleren
Opmerking: IPP (het protocol voor afdrukken via Internet) wordt door alle Windows 2000- en XP-werkstations ondersteund; de onderstaande procedure is daarom hoofdzakelijk op deze besturingssystemen afgestemd. Voor andere besturingssystemen op werkstations kan de IPP-afdrukservice van de Microsoft-website worden gedownload. De instructies van Microsoft, of andere veilige bronnen op het Internet, opvolgen voor installatie van IPP op andere besturingssystemen dan Windows 2000 en XP. De procedures voor het oplossen van problemen op andere besturingssystemen is in grote lijnen gelijk aan deze.
- Uw webbrowser Netscape 6.2 of Internet Explorer 6.0 (of hoger) openen en het TCP/IP-adres van de printer in het veld Adres of Locatie invoeren. Druk op Enter. Als de homepage van de printer op het werkstation verschijnt, betekent dit dat de communicatie (via TCP/IP en HTTP) met de printer in orde is. Is dit niet het geval, controleren of uw webbrowser geen proxy-server gebruikt om verbinding met LAN-adressen te maken, en de procedure herhalen. Als het nu nog niet werkt, de volgende stap uitvoeren.
- Controleren of het Internetprotocol (TCP/IP) op het Windows 2000- of XP-werkstation is geïnstalleerd. Op Windows 2000-desktops, rechtsklikken op het pictogram Mijn netwerklocaties en Eigenschappen selecteren. Rechtsklikken op het pictogram LAN-verbinding en Eigenschappen selecteren. Op Windows XP-desktops, klikken op Start, Configuratiescherm en dubbelklikken op Netwerkverbindingen. Rechtsklikken op het pictogram LAN-verbinding en Eigenschappen selecteren. Controleren of het Internetprotocol (TCP/IP) is geladen. In dit geval met de muis op deze optie klikken (de optie markeren) en op de toets Eigenschappen klikken om te controleren of dit werkstation een dynamische of statische methode gebruikt voor het verkrijgen van een geldig TCP/IP-adres, en dat de hostnaam van het werkstation via DNS wordt omgezet. Als het TCP/IP-protocol niet is geladen, klikken op de toets Installeren... en Protocol kiezen als het type netwerkonderdeel dat u wilt installeren. Klikken op de toets Toevoegen... en Internetprotocol (TCP/IP) selecteren. Ervoor zorgen dat u de installatie-CD van het besturingssysteem bij de hand heeft, op de toets Bladeren… klikken en de daarop volgende instructies opvolgen. Als het protocol is geïnstalleerd, met uw muis op de optie klikken (de optie markeren) en op de toets Eigenschappen klikken om de methode van TCP/IP-adressering te controleren of in te stellen.
- Een opdracht-prompt (DOS-prompt) op het werkstation uitvoeren en ping-tests uitvoeren om goede pakkettransmissie naar de NIC op het werkstation, dan naar de gateway (indien gebruikt) en dan naar de NIC van de printer, te controleren. Na de opdracht-prompt ipconfig/all invoeren om de adresseringsinformatie van het werkstation weer te geven en de ping-tests te starten: Vervolgens ping xxx.xxx.xxx.xxx typen en op Enter drukken. Let op dat er een spatie wordt ingevoerd tussen het woord ping en de eerste xxx. De eerste serie xxx.xxx.xxx.xxx vertegenwoordigt het IP-adres van uw werkstation, de tweede serie het IP-adres van de standaard-gateway, en de derde serie het IP-adres van de printer (verkregen uit de opties in Netwerkconfiguratie in het menu Instelling). Indien ping mislukt, krijgt u een antwoord als: Reply from xxx.xxx.xxx.xxx: bytes=32 time<10ms TTL=128. Indien u het bericht "Time Out" of "0 bytes received" krijgt, is het apparaat waarmee u tracht te pingen verkeerd geconfigureerd of werkt het niet goed.
- Als de webbrowser en pingtests met succes verlopen maar u nog steeds niet op de printer kunt afdrukken, controleren of de driver een IPP-poort gebruikt voor afdrukken. Op Windows 2000-desktops Start, Instellingen, en Printers selecteren (op XP Start/Printers en faxapparaten), rechtsklikken op het printerpictogram en Eigenschappen selecteren. (Opmerking: Als het printerpictogram afwezig is, de driver opnieuw installeren.) Het tabblad Poorten selecteren en controleren of het IP-adres van de gebruikte IPP-poort overeenkomt met het IP-adres, of de volledige domeinnaam, van de printer. Als het IP-adres (of de volledige domeinnaam) niet overeenkomt, wordt naar een ander apparaat in het netwerk afgedrukt. De juiste poort uit de weergegeven lijst selecteren, of de toets Poort toevoegen gebruiken om een nieuwe IPP-poort toe te voegen met een IP-adres (of domeinnaam) dat overeenkomt met het adres van de printer. (Opmerking: Een volledige domeinnaam bestaat uit de Internet-hostnaam van de printer, gevolgd door de Internet-domeinnaam, gescheiden door punten.)
- Merk op, dat toegang tot de services van deze printer beperkt kunnen zijn door host IP-adresreeksen. Met deze voorziening kan communicatie in bepaalde gevallen lijken te mislukken. De IP-filterinformatie raadplegen via de koppeling van het tabblad Algemeen van de procedure Beveiligingsprofielen selecteren en maken, in het gedeelte 'Instellen - aanbevolen stappen' van deze handleiding.
- Voor goede afdrukresultaten controleren of de printer is ingesteld voor ondersteuning van de PDL (Page Description Language) die door uw driver wordt gebruikt. Een testopdracht naar een bestand afdrukken om te controleren welke PDL door de driver wordt gebruikt. De opdracht in een tekstbewerkingsprogramma, zoals Kladblok, openen en bekijken. Op de eerste regels van de weergegeven printeropdrachttaal wordt de PDL getoond die door de driver wordt gebruikt. Vervolgens bepalen welke PDL's (Page Description Languages) door de printer worden ondersteund met gebruik van de procedure Geïnstalleerd opties controleren in Licentiebeheer, in het gedeelte 'Instellen - de vereiste stappen' van deze handleiding. Om een goede werking van de printer te verzekeren, moet de PDL die wordt gebruikt door uw driver overeenkomen met de PDL die door de printer wordt ondersteund. Als de PDL's niet overeenkomen, een driver installeren die de gelicentieerde PDL's van de printer ondersteunt, of een PDL-licentie aanschaffen en installeren die overeenkomt met de uitvoer van de drivers op uw werkstation.